Votum en Groet Ps-LL 25:1,2 (Al mijn hoop, mijn zielsverlangen) Gebed L Jes 59 (voorlezer) Ps-LL 25:3,4 L HC Zondag 5 (lees ik) Preek NLB: 859 (Schuldig staan wij voor u, Heer) Als gel bel. ELB 218:3 = GK 167:3 (Prijst de Heer, de weg is open) Gebed Collecte Ps-LL 73: 8, 9, 10 (Wat was ik inmezelf gekeerd)

Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Zondag 5 is op het eerste gezicht behoorlijk koud.
Er wordt gesteld, dat er betaald moet worden.
We kunnen dat niet, maar moeten wel.
Want God is blijkbaar zo’n harde. Er moet worden voldaan.

Het klinkt zo kil: er moet betaald worden.
En de vraag wordt dan ontleed. Heel steriel.
Wie kan er betalen?
Een mens? Nee. Iedereen is failliet
De portomonee wordt omgekeerd,
als een slechtlopend winkeltje dat bezoek krijgt van de maffia.
Maar zelfs al zouden ze willen, de kassa blijft leeg.

Wie kan er dan betalen?
Een anders schepsel? Nee, die zijn ook allemaal al van God.
Bovendien zijn offers alleen een tijdelijke oplossing,
de betaling voor mensen moet wel van een menselijke rekening komen.
Dan moeten we dus iemand hebben die sterk genoeg is,
om de last te dragen,
maar de rekening is zo allemachtig hoog.

— (tijd) —

Zoals ’Jezus’, het goede antwoord is op alle vragen in een bijbelklas,
sturen de vragen van deze zondag daar naar toe,
maar vind u het logisch klinken?
Overtuigt zondag 5 u, zeg je: ja, dit is wat ik geloof.

Als je het gevoel hebt dat deze zondag wat oud klinkt, dan klopt dat.
Het is een soort samenvatting van een een theologisch boekwerk,
uit de elfde eeuw.
De titel van dat boek is een vraag:
Waarom moest God een mens worden?
Want eigenlijk is dat best wel een vraag.
Waarom was dat nou nodig?
Waarom zo’n ingewikkeld verhaal,
moet Jezus God en mens tegelijk zijn?
Wat eerlijk gezegd, nooit logisch kloppend is te krijgen.

Had God niet met zijn geestelijke handen,
de rekening met onze torenhoge schuld kunnen verscheuren?
Had God niet almachtig kunnen besluiten dat het goed was.
Waarom houdt hij eigenlijk een rekening bij?
Is dat hoe we God kennen:
Een maffiabaas die geen genade kent?

—–

Het is interessant dat de formulering
van deze zondag dit soort vragen oproept.
De koudheid schept afstand. Dit gaat niet over mij;
dit is niet hoe ik mijn God ervaar.
Een maffiabaas die geen genade kent?
Dat kun je toch niet zo zeggen over een vader
die zijn eigen zoon laat betalen met zijn leven?

Maar daarnaast vinden we het ook niet fijn om over betaling na te denken.
En als je het zo steriel zegt,
een vader die zijn eigen zoon laat betalen met zijn leven,
dan is ook dat ontzettend kil. Willen we dat wel?
Het is naar om te denken aan schuld.
Beklemmend, want kom je er ooit echt van af?
Voelen we het eigenlijk nog wel, als we tegenover God tekortschieten.
Hebben we daar nog wel besef van?
of is dat al zovaak kwijtgescholden, dat we niet meer weten hoe het is?
Zeggen we eerlijk van onszelf, dit zijn mijn fouten?

En dan gaat het ook snel over anderen.
Wat een ander fout doet. Over hen, en over zij.
De schuld afschuiven, letterlijk.
Anderen hebben dit of dat fout gedaan.
We weten wel van ellende, van alles wat er mis is,
maar vooral als we slachtoffer zijn:
Als ons onrecht is aangedaan, je lelijk je werk uit gewerkt ben,
als mensen onwaarheden over je vertellen,
en daar kom je maar niet los van.
We voelen het beter als we slachtoffer zijn, dan dader.
En dat is begrijpelijk.
Maar hoevaak erkennen we dat ook wij dader zijn van ander onrecht?

Vanmiddag wil ik u meenemen, door een profetie van Jesaja.
En dan hoop ik dat de kou van zondag 5 er een beetje af gaat.
En dat we iets van de warmte proeven,
van hoe wonderlijk het eigenlijk is, waarom God, mens werd.


Want je zult maar leven in wereld waar geen aanklacht zuiver is.
Jesaja 59:4, Waar je niet kunt vertrouwen op rechters die eerlijk zijn.
Doorgestoken kaart, omkoopbaar.
Daar kun je op neerkijken, ach dat is zo in onontwikkelde landen,
Dat was Jesaja’s oude wereld.

Maar ik kan me er wel zorgen om maken. Amerikaanse toestanden.
Waar je je zin kunt krijgen door te dreigen met schadeclaims.
De ongelijke kracht van grof geld, wat ook echt grof doet,
waarmee het recht van de zwakke geweld wordt aangedaan,
de wees en weduwe.

Erg als het is, het gaat nog over anderen.
De profeet roept iets tegen een groep ver weg.
Zij vetrouwen op leegte.
Zij spreken bedriegelijk.
Zij broeden slangeneieren uit.
Zij…

Dit beeld, van uitgebroedde slagen gebruikt Jezus voor de Farizeeen.
En als wij dat als scheldwoord gebruiken, hypocrieten, adderengebroed,
dan zijn dat ook altijd anderen die het hebben gedaan.

Het kwaad spreidt zich uit een nest spinnetjes
dat uit elkaar knapt en dan zit het overal.
Hun voeten snellen naar het kwaad,
ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.
Zij zijn zwanger van onrecht, en baren misdaad.
Altijd: zij…

Maar wat Jesaja dan in vers 9 doet, is heftig.
Hij verandert zijn toon opeens.
Zij wordt wij, hun fouten, wordt ons
Wij tasten als blinden, wij zien het licht niet,
zijn verdwaald in het donker, op klaarlichte dag struikelen wij.

Misschien denk je nog even dat Jesaja toch de slachtofferrol speelt.
Zijn woorden lijken er nog tussen in te zitten,
alsof wij ermee weg zouden kunnen komen.
vers 11 we hopen op recht, maar het is er niet
op redding, maar ze blijft ver van ons.

Wij zijn toch geen corrupte rechters?
Ben ik een moordenaar?

Maar dan komt de aap uit de mouw, de slang uit zijn ei,
Jesaja zegt, vers 12 Talloos zijn onze misdaden jegens u
we zijn opstandig en ontrouw, afvallig van onze God.

Het zijn niet alleen de witteboorden–criminelen,
of de bendes, en de maffiabazen,
Ook wij, ook ik.
Niet de schuld afschuiven.
Niet zij, maar ook wij.

— (tijd) —

Dit zal niet altijd onze ervaring zijn. Goddank.
Want laten we ook voluit erkennen dat we door zijn genade,
het goede zoeken, het goede willen.
Maar de geschiedenis van de kerk
kent niemand die nooit onderuit is gegaan.
Er is dus niemand die ons altijd het goede voorbeeld kan geven.
Er staat niemand altijd aan Gods kant, niemand is hem trouw.
Dat is wat altijd aan Gods kant staan betekent. Maar dat kunnen we niet.

De Heer zag het, en het was slecht in zijn ogen.
In het begin keek God naar de schepping en zag dat het goed was.
Nu kijkt hij naar de schepping, nouja wat er van over is.
En zie, het is niet best.
Het was slecht in zijn ogen dat er geen recht meer was.
Niemand is trouw aan God,
Niemand kijkt zo eerlijk naar wereld als hij.
Hij zag dat er niemand was,
Hij was geschokt dat niet één mens zijn zijde koos.

Niet één! Kun je het je voorstellen?
God die verbijstert kijkt. Hoe kan dat toch?
Je weet toch dat een wereld zonder haat beter is.
Zonder jaloezie, of gierig niet willen delen met een ander.
Je weet toch dat de wereld goed is, als er recht is.
Maar er is niemand die altijd trouw is aan Gods ideaal.
Hij zag het, en God is geschokt.

– En dat schept afstand. Dat is de diepte waarmee vers 1 begon.
Want de arm van de Heer is niet te kort om te redden.
Maar het zijn mijn zonden, het is ons kwaad, die God op afstand zet.
De arm van de Heer, dat is een vaste uitdrukking
voor de manier waarop God redt.
Als Hij zijn volk uit Egypte haalt,
dan doet hij dat met sterke hand en opgeheven arm.
De arm van de Heer is niet te kort om te redden.
Het loopt hem niet door de vingers, uit de klauwen.
Hij is niet machteloos, dat is het punt niet.
Maar niet alleen zij - ook wij maken elke dag onze schuld groter.
Wil hij dat wel dragen? Als we niet trouw kunnen luisteren?
God is verbijsterd.

En hij is woest om onrecht, als iemand zwakken onderdrukt.
Hij is laaiend, op mannen die het recht moeten brengen,
maar om een zak geld, de boel verdraaien.
God is furieus, op volksvertegenwoordigers,
die vooral zichzelf vertegenwoordigen.
En dan trekt God zijn geestelijke wapenrusting aan.
Om die wespennesten te vernietigen.
Om de slang de kop in te drukken.
Dood moet hij, die de schepping bedorven heeft,
Verwoest, die verwoestende duivel.

God wordt aangespoort door zijn eigen gevoel voor recht.
Dan zal ik eens laten zien hoe het moet.
Als ik het bij jullie niet aantref, dan kom ik zelf.
Als er niemand aan mijn kant staat,
dan kom ik naar jullie kant, om het recht te zetten.
God trekt een harnas van gerechtigheid aan.
Een helm van redding zet hij op zijn hoofd.
Hij trekt zijn vechtersjas aan,
terecht en eerlijk, de enige gerechtvaardigde oorlog.
God komt zich wreken.

Om het kwaad weg te doen.
Om het onrecht weer recht te zetten.
Vers 1 zei nog, God is niet machteloos,
zijn arm is niet te kort,
maar door jullie zonden houd hij zich verborgen, wil hij niet horen.
Maar nu toch wel. Verbijstert dat niemand het kan, doet hij het zelf.
Vers 16: op eigen kracht bracht hij redding


Hier in Jesaja, zien we een grondlijn onder zondag 5.
Mensen kunnen het niet, dus doet God het zelf.
We zien Gods oprechte verbijstering. Hij is geschokt.

Hier in Jesaja zien we nog niet dat God mens moet worden.
En we zien niet de manier waarop Jezus betaalt.
In dit hoofdstuk zien we nog niet de Knecht, maar vooral wat daarna komt.
Maar als je het nieuwe testament kent, herken je wel aanzetten.
We zien een volk in duisternis rondwandelen,
strompelen, tasten, zich stoten.
En dan komen die woorden boven:
Een volk dat in duisternis wandelt ziet een licht.
Of het einde van vers 10,
midden in de kracht van zijn leven, lijken we dood.
Je ziet een voorzichtige schemering van hoe Jezus,
in de kracht van zijn leven, onze plek overneemt
juist omdat recht bij ons niet te vinden is,
en redding anders zo ver van ons blijft.
Of kijk naar vers 21. Een verbond dat God sluit,
Mijn geest rust op jou
Dat is wat God over Jezus zegt.
En precies wat Jezus op zichzelf toepast: de Geest van de Heer rust op mij,
om blinden het licht te laten zien, een strompelend volk weer te laten lopen.

En we zien in Jesaja ook een aanzet voor dat nieuwe verbond.
Waar dit ene kind van God, een mensenkind,
kinderen heeft, kindskinderen.
Wie volgende week avondmaal viert zal het proeven:
dat het Woord van God uit je mond niet zal wijken.

Vers 1 zei dat God best kan redden; zijn arm is niet te kort.
Maar wij hebben hem op afstand gezet, daarom wilde hij niet horen.
Maar God keert zich om. Hij bekeert zich, hij doet het toch.
Verbijsterd, geschokt, omdat we anders onszelf kapot maken.
Dit is niet het koude of berekenende motief van de inleiding.
Dit is de liefde van God.

Zondag 5 is dan niet meer droogzwemmen,
een middeleeuws raadseltje oplossen, kil of koud.
Dit is het verhaal van God, dat je niet koud wil laten,
Hij kruipt onder je huid.
Zodat wij breken met het kwaad.
En genade en bevrijding een gezicht krijgen.
Zodat het recht van God, vlees en bloed wordt. Body krijgt.
Op eigen kracht brengt God redding. Amen


online delen:

tag schuld incarnatie eigen maken arm van God

Meer preken uit Heidelbergse Catechismus