Ps. 27:14 | link naar preektekst |
Sterk en moedig
PowerPoint beschikbaar | 2017-09-03 mo Heerde 2021-08-01 leespreek Rotterdam-Delfshaven |
“Wacht op de HEER, wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de HEER.” Psalm 27:14
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,zwart
Wees dapper en vastberaden.
Als ik kijk naar David, de ene dag dichtend,
een andere dag vechtend tegen beren en leeuwen;
dan zijn dat inderdaad woorden waar ik aan denk.
Je zult dapper moeten zijn om met al dat wild om je heen,
de schaapjes te beschermen.
Hij zal als jongste van het gezin, ook vastberaden zijn geweest.
Om te blijven staan, er te zijn,
om echt iemand te zijn, tegenover zijn grote broers.
Dat leer je wel, als je over het wordt hoofd gezien.
Zelfs tegen de verwachting van zijn eigen vader in
toen Samuel kwam om jonkie David, als toekomstige koning aan te wijzen.
Sterk en moedig, dapper en vastberaden.
Daar denk ik aan, als David in dienst is bij koning Saul.
De ene dag dichtend, de andere vechtend tegen Goliath.
Sterk en moedig, op expeditie tegen Filistijnse legers.
En hij ging door tot hij z’n 10.000–en versloeg.
Vastberaden en standvastig, hij hield voet bij stuk,
behield het geloof, dat hij echt de koning zou worden,
ook toen de relatie met zijn koning zo vreselijk werd.
En hij moest vluchten, rennend, dichtend, en wachten op Gods tijd.
Wanneer David de psalm schreef weet ik niet.
Hij heeft te maken met vijanden, zo beschrijft hij ze in het begin,
Eerst de machten van vroeger: vs. 2
“Kwaadwilligen kwamen op mij af, om mij levend te verslinden,
mijn vijanden belaagden mij…”
Dat is allemaal de verleden tijd. En hij is zelfs voor de duvel niet
bang.
Hij is zo moedig, (overmoedig?)
dat hij zich over toekomstige bedreiging, ook geen zorgen maakt:
v3
“Al trok een leger tegen mij op, mijn hart zou onbevreesd zijn,
al woedde er een oorlog tegen mij, nog zou ik mij veilig weten.”
Is dit wat het betekent om sterk en moedig te zijn?
Als een Tarzan de wilde dieren van de schapen te meppen,
Als een Rambo het vijandige leger tegemoet?
Welke denkbeeldige tegenstander hij ook maar bedenkt,
fier heft David zijn hoofd, boven de vijanden rondom.
Nouja, het is niet zomaar stoere praat. zwart
Zijn vertrouwen haalt hij bij God: zijn licht, zijn behoud, veilige
plek.
Met hem aan je kant, durf je dit te zeggen.
En David dicht verder, hoe hij verlangt heel dicht bij God te zijn.
zijn nabijheid zoeken, zijn liefde te zien;
om bij Vader kind aan huis te zijn. v4
“ [Één ding ] vraag ik de Heer, het enige wat ik verlang:
wonen in het huis van de Heer (…)
hem te ontmoeten in zijn tempel.”
Mooi toch?
Of is het dubbel? Kan ik, kan jij dit meezingen? zwart
Vijanden, mensen die me levend willen verslinden, heb ik niet.
Maar zelfs zonder dat soort tegenstanders,
zijn wij net zo vastberaden op God gericht, zo vol verlangen?
Durf ik mijn angst onder ogen te zien?
Als je geconfronteerd wordt met dood om je heen,
als een kwaadaardige ziekte op je af komt,
die jou of een geliefde levend verslind…
Ik weet niet of we dan zo’n grote mond hebben.
Dan stoot Davids grootspraak af, of wat positiever gezegd,
zelfs zijn groot vertrouwen kan vreemd overkomen.
Het is die combinatie, van dat vechten,
en victorieus het hoofd opsteken, wat botst met onze ervaring.
Het roept de vraag op, of hij wel echt zo sterk en moedig is,
of houdt hij zich misschien groot?
Davids woorden lijken naïef, niet realistisch. v5
“Hij laat mij schuilen onder zijn dak op de dag van het kwaad,
hij verbergt mij veilig in zijn tent”
Alsof het kwaad aan hem voorbij gaat!
Hij heeft het over een dag van het kwaad,
alsof schuilen in een tent dan genoeg is.
Het is de combinatie van moed, of overmoed, en naïviteit,
als jij je even niet sterk en moedig, of niet beschermd voelt,
zou je haast niet meer verder lezen.
Dit is vers 1 tot 6 van deze psalm; David lijkt zelfverzekerd.
zwart
Sterk en moedig. Hij zou niet weten voor wie hij bang moet zijn.
Want de Heer beschermt hem tegen de kwaaie dag,
tilt hm naar een veilige droge plek.
David heeft het goed met God. Nou, fijn voor hem… en wij?
Maar de psalm is niet klaar nu.
En ik doe misschien een beetje lelijk tegen David,
Maar hij heeft het die veiligheid echt ervaren,
en daarom wil hij dicht bij God zijn.
Kind aan huis, bij hem schuilen. Hij verlangt zo…
Maar wat hij nu ervaart, is wel een kwade dag.
Hij is helemaal niet hoog en droog, veilig, dicht bij God.
David dicht verder:
“wees genadig en antwoord mij” v7b en 9
“verberg uw gelaat niet voor mij,
wijs uw dienaar niet af in uw toorn.
Verstoot mij niet, verlaat mij niet”
Na de zelfverzekerde 6 verzen, volgt een klacht, een roep.
En als je bedenkt hoe belangrijk dat huis voor David was, zwart
hoe graag hij dat huis had willen bouwen,
dan krijgt die klacht een extra kleur.
Want wat hij het liefste wil, het enige wat hij verlangt, is:
wonen in het huis van de HEER,
Hem ontmoeten in zijn tempel,
Genieten van de schoonheid van Gods paleis.
Maar alles wat hij heeft is tentdoek om hem heen geslagen.
God had gezegd: 1Kron. 28:3
“Jij zult voor mijn naam geen huis bouwen,
want je hebt oorlogen gevoerd en bloed vergoten”
Dit is een klacht, een diep verdriet.
David ervaart de grote woorden van dat moedig–zijn, nu niet.
Hij merkt Gods nabijheid even niet.
Voelt zich zelfs afgewezen: “verberg uw gelaat niet voor mij,
wijs uw dienaar niet af in uw toorn. Verstoot mij niet, verlaat mij
niet”
Precies die god–gegeven heldenmoed,
die hem de kracht gaf reuzen naar de Filistijnen te helpen,
en zijn vijanden net zo te behandelen als de beesten,
die vroeger op zijn kudde af kwamen;
precies dát is de reden, dat wat hij het liefst wil,
een tempel voor God maken, niet mag.
God geeft niet altijd wat we willen. zwart
God bewaart ons niet voor het kwaad.
Hij voorkomt niet altijd, dat slechte dingen gebeuren.
We worden ziek, en we zullen allemaal sterven,
als Jezus niet eerder terugkomt.
En je hoort David hiermee worstelen: Ps. 27:11,12a
“Wijs mij uw weg, HEER, leid mij op een effen pad,
bescherm mij tegen mijn vijanden, lever mij niet uit aan mijn
belagers.”
En dan die retorische vraag van vers 13:
“Mag ik niet verwachten de goedheid van de HEER te zien
in het land van de levenden?”
Dat mag ik toch verwachten? Nu? en niet later, in eeuwigheid,
Hier? Aan deze kant van de schepping.
Ik mag toch verwachten dat Gods goedheid
ook hier en nu al uitkristalliseert?
Niet blijft bij de schimmige wereld van fijne troostvolle ideeën
en mooie woorden, die we in een boze bui, naïef en onrealistisch
vinden?
Maar dat Gods goedheid handen en voeten krijgt. Hier en nu.
Ja, en dan komt David, de ene dag worstelend,
en de andere dag dichtend, hierop uit: v14
“Wacht op de HEER, wees dapper en vastberaden, ja, wacht op de
HEER.”
Dat wachten, is niet ongeduldig op je horloge kijken
of het bouwplan van de tempel al een beetje vordert;
kijken of een nieuw Jeruzalem al uit de hemel,
als aan een takelwagen, neerdaalt.
Het is niet passief, maar actief verwachten:
hopen op God, alles op Hem inzetten.
En David valt terug op hele oude woorden.
Want die woorden: Wees dapper en vastberaden,
is niet zomaar een karakter eigenschap van David ofzo,
een echo van een mental–coach die hem een oppepper geeft,
om positief te denken…
Het zijn woorden die op belangrijke momenten,
met Gods volk zijn meegegaan.
De eerste keer dat die twee werkwoorden klinken, is uit de mond van
Mozes.
Hij spreekt daar het volk van Israël toe.
Hij weet dat hij snel dichtbij God zal zijn, bij hem zal wonen;
met misschien wel hetzelfde dubbele gevoel als David,
iets willen, maar het mocht niet zo zijn.
Mozes weet dat hij snel zal sterven. Hij zegt: Deut 31:6–8
“Wees vastberaden en standvastig.” Of in de oude vertaling: sterk
en moedig
Het zijn dezelfde woorden als dapper en vastberaden uit de psalm.
“Er is geen enkele reden om bang voor hen te zijn, want het is de
HEER, uw God,
die met u meegaat. Hij zal niet van uw zijde wijken en u niet
verlaten.”
En dan keert Mozes zich voor het oog van het volk,
persoonlijk tot Jozua, zijn opvolger:
“Wees vastberaden en standvastig, want jij zult het volk het land
binnenleiden
dat de HEER onder ede aan hun voorouders had beloofd,
en onder jouw leiding zullen ze het in bezit nemen.
De HEER zelf gaat voor je uit, hij zal je bijstaan en geen moment van je
zijde wijken.
Wees niet bang en laat je door niets ontmoedigen.”
En deze woorden zijn blijkbaar belangrijk, want, Joz 1:9
dat hebben we gelezen in Jozua 1, God zélf zegt het nog een keer:
“Ik gebied je dus: wees vastberaden en standvastig,
laat je door niets weerhouden of ontmoedigen,
want waar je ook gaat, de HEER, je God, staat je bij.”
Dit zijn de woorden waar David op terugvalt.
Zou David, de vechter, zich verwant hebben gevoeld aan Jozua?
Beiden vochten ze voor het beloofde land van God.
Of kon hij meevoelen met Mozes,
zo graag iets willen, maar het mocht niet zo zijn?
Het zijn woorden waar David mee verder kan. Die bemoedigen.
Hij houdt de bemoediging niet voor zich zelf, maar geeft het door.
Uit 1 Kronieken hebben we gelezen hoe David tegen Salomo zei: 1Kron. 28:20
“Wees vastberaden en standvastig,
ga aan het werk, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen,
want God, de HEER, mijn God, staat je ter zijde.
Hij zal je niet verlaten en niet van je zijde wijken
zolang de uitvoering van het werk aan de tempel van de HEER niet is
voltooid.”
De oproep om vastberaden en standvastig te zijn, sterk en moedig,
is niet alleen voor vechtersbazen, maar ook voor mensen van vrede,
voor bouwers, voor verstandige en rustige mensen.
David geeft het door aan zijn zoon.
Maar de woorden gaan verder de familie in.
Allereerst op een manier die laten zien, dat het geen mantra is.
Het is geen goedkope oppepper, of garantie voor succes.
Na Salomo scheurt het rijk in twee.
En Kronieken laat deze 2 woorden tweemaal
op een wrange manier terugkomen.
In de tijd van Rechabeam wordt het van het volk
dat naar Jeruzalem trekt gezegd: 2Kron. 11:17
“Ze versterkten door hun komst het koninkrijk Juda en waren gedurende
de eerste drie jaar een steun voor Rechabeam, de zoon van Salomo,
doordat ze die eerste drie jaren het voorbeeld van David en Salomo
volgden.”
Hier wordt niet van de koning, maar van het volk gezegd,
dat ze sterk zijn, het koninkrijk versterken, een bemoedigende steun
zijn.
Het zijn dezelfde woorden.
Israël scheurde van Rechabeam en werd overgenomen door Jerobeam.
En in de vertaling valt het een beetje weg,
maar weer zijn de woorden, sterk en moedig, verstopt,
maar nu in een rauwe ontkenning 2Kron. 13:6–7
“Jerobeam, de zoon van Nebat, was een dienaar van Salomo, de zoon van
David.
Hij kwam tegen zijn heer in opstand, en samen met de leeglopers en
nietsnutten
die zich bij hem hadden aangesloten, wist hij Rechabeam,
de zoon van Salomo, te trotseren.
Rechabeam was nog te jong en onervaren om hun weerstand te bieden.”
Trotseren en geen weerstand kunnen bieden.
Eigenlijk staat hier, dat iemand anders moediger was, hem te sterk.
En dat Rechabeam niet de kracht had er tegen in te gaan.
Het omgekeerde van deze woorden.
Toch was dat niet het einde van deze uitdrukking.
Hizkia, die in Kronieken Jechizkia wordt genoemd,
was een afstammeling van David, Salomo, en Rechabeam.
En hij houdt de woorden in de familie.
Hij draagt ze niet over op een zoon, maar op zijn soldaten.
In de tijd dat Jeruzalem belegerd wordt door dezelfde macht,
die het broedervolk van het noorden in ballingschap stuurde,
neemt Hizkia de woorden in de mond: 2Kron. 32:7–8
“Wees vastberaden en standvastig.
Laat u door de koning van Assyrië en de grote legermacht die hij bij
zich heeft
geen angst aanjagen, want wij zijn sterker dan hij:
hij verlaat zich op menselijke kracht,
maar wij worden bijgestaan door de HEER, onze God, die voor ons
strijdt.’
Door deze woorden van Jechizkia, koning van Juda, voelde het leger zich
gesterkt.”
Het zijn woorden die weerklinken bij meerdere profeten.
Zo bemoedigt Jesaja het volk in verdrukking: Jes. 35:3–4
“Geef kracht aan trillende handen,
maak knikkende knieën sterk.”
Weer die zelfde twee bemoedigende woorden,
nu vertaald als: kracht geven, en sterk maken.
“Zeg tegen het moedeloze volk:
‘Wees sterk en vrees niet, want jullie God komt met zijn wraak.
Gods vergelding zal komen, hijzelf zal jullie bevrijden.”
Ik vond het zo mooi om te ontdekken
deze twee woorden naast elkaar door het hele oude testament staan.
God laat ermee zien, waar David ook zijn psalm mee begon:
Dat God zijn behoud is, zijn veilige plek en schuilplaats.
Met hem aan je kant, durf je dit te zeggen.
Wees dapper en vastberaden, sterk en moedig. zwart
Het zijn geen lege woorden waar we ons zelf mee oppeppen.
Zo van: kom op, hou vol, hang–in there!
Het is niet het jezelf groot–houden,
je dapperder voordoen dan je bent, oog in oog met beren op je weg,
of een ziekte die je levend verslind.
Niet voor niets staat in de psalm, ervoor, en erna,
dat we het van Heer moeten verwachten, op hem hopen.
Alleen uit Hem kunnen we kracht en moed putten.
Maar waarom precies?
“Mag ik niet verwachten de goedheid van de Heer te zien,
in het land van de levenden?”
Hier en nu, in deze wereld,
Dit is een vraag, die je soms aanvliegt:
Als je niet krijgt wat je zo verlangt,
met een intens verlangen om de nabijheid van God.
Dat mag ik toch verwachten?
En God beantwoordt die vraag met een Ja uit de hemel.
Hij is het die ons verlangen naar God, zelf waarmaakt,
toen hij bij ons woning maakte, zijn tent bij ons opsloeg.
We zien het in het land van de levenden:
De goedheid van God die uitkristalliseert in Jezus,
de Jozua van het nieuwe testament.
Jezus is degene die als Jozua en David voor je vecht, en won,
ons voorgaat naar het beloofde land en onze koning is.
Die als vorst van vrede, wijs regeert, en bouwt aan de tempel.
Die weet hoe het is, om niet te krijgen wat hij wil,
maar om de beker te slikken, om te lijden.
En daarin, daarom, door het lijden heen,
kan hij ons beschutten voor al het kwaad.
Niet dat we naïef, als een Rambo maar tekeer moeten gaan,
tegen alles wat te aan tegenslag en tegenstand tegenkomen.
Maar wel iets van die gelovige overmoed van David:
Wees dapper en vastberaden.
Vanaf Mozes en Jozua, via David, tot ons vandaag.
De woorden klinken de kerkgeschiedenis door.
De apostel Johannes had een toehoorder, die tot geloof kwam.
Hij heet Polycarpus, en werd voorganger van de kerk in Smyrna.
Je kent die gemeente misschien wel uit de brieven in Openbaring.
Het is dan een tijd van vervolging, en ook Polycarpus wordt opgepakt.
Ze leiden hem het stadion in,
waar politici al klaarstaan om recht te spreken.
Dan klinkt een stem uit de hemel: “Wees sterk en moedig, Polycarpus”
Niemand kon zien wie het zei, maar iedereen kon het horen.
De rechters dringen erop aan dat hij zijn geloof zou afzweren.
Een rechter vraagt:“Zweer, en ik zal u vrijlaten, vervloek Christus”
Maar Polycarpus zegt: “86 jaar lang heb ik hem gediend,
en hij heeft mij geen kwaad gedaan.
Hoe kan ik mijn koning die mij gered heeft, vervloeken?”
Hij wordt veroordeeld en door vlammen levend verslonden.
Wees dapper en vastberaden, sterk en moedig.
Het is geen garantie voor dat wat je het liefste wil.
Maar wel voor een goede afloop:
Psalm 27 richt ons op God, om alles van hem te verwachten.
In rijkdom en armoede, gezondheid en ziekte, leven en dood.
En bemoedigt ons zo, om naar God te gaan.
Zo mogen ook wij de woorden in de mond nemen; doorgeven aan elkaar:
Wees dapper en vastberaden: Ik mag het toch verwachten?
En dan be–amen we dat hemels ja, de ene dag vechtend,
maar altijd met hem dichtbij.
We leren, als vanaf een berg, te kijken naar het beloofde land.
Verlangend naar een tempel,
voelen we de warme deken van Gods tent om ons heen.
En hebben zelfs door de dood heen, hoop op het land van de Levende.
Amen
online delen:
vertrouwen verlangen ziekte hoop Polycarpus David Salomo Rehabeam Jerobeam I Hizkia
Meer preken uit Psalmen