Joh. 1:43-51 | link naar preektekst |
Geroepen met pretoogjes
na epifanie(b) | 2018-01-21 mi Heerde 2018-01-28 mi Nunspeet 2018-08-19 mi Wapenveld 2019-02-24 mi Marknesse 2020-01-01 leespreek Assen-Peelo 2024-01-14 mo Rijsenhout |
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Het heeft iets aandoenlijks, hoe de kleine Samuël 3 maal
naar zijn geestelijk en pleeg–vader gaat.
“Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?”
Iets onbevangens, iets naïefs.
Ach, kon ik ook maar zo kinderlijk eenvoudig geloven.
Luisteren naar God, die met je praat,
je roept, alsof hij in de kamer naast je is.
Ook iets onbevangens heeft het verhaal
van die leerlingen van Johannes de Doper.
Al een paar dagen komt Jezus naar de plek waar Johannes doopt.
De leerlingen van Johannes zien, hoe hun meester naar Jezus wijst.
“Hij is meer dan ik”, zei hij. “Ik getuig dat hij de Zoon van
God is.
En zag de Geest als een duif op hem neerdalen.”
En een dag later: “Daar is het Lam van God.”
Zo raakt Johannes de Doper zijn klasje kwijt.
Twee van de leerlingen, Andreas, en waarschijnlijk Johannes,
de discipel van wie Jezus later zoveel zou gaan houden;
ze stappen kinderlijk eenvoudig over.
Als makke schapen achter het Lam aan.
Jezus vraagt zich af wat hij nou aan zijn fiets heeft hangen.
En hij vraag: “Wat zoeken jullie?”
Ze zoeken de plek waar Jezus logeert.
Ze willen gaan waar hij gaat, verblijven waar hij verblijft.
Jezus heeft er niet om gevraagd, maar ze willen hem volgen.
Hij heeft ze niet gezocht, maar ze noemen hem Rabbi.
“OK, kom maar mee, dan zul je het zien.”
is Jezus’ laconieke antwoord.
Andreas is een van die twee.
En hij roept zijn broer Simon erbij, brengt hem bij Jezus.
Jezus kijkt hem goed aan, en noemt hem bij zijn naam:
“Simon, zoon van Johannes, jou noem ik voortaan een kei.”
(Even tussendoor, we zeggen meestal Simon en Andreas, in die volgorde.
Maar broer Andreas was dus eerder Jezus’ volgeling;
Een voorbeeld van: de eerste worden de laatste?
De volgorde waarin ze bij Jezus komen maakt hem niet uit.)
Het clubje gaat naar Galilea. En daar komen ze Filippus tegen.
Dat is de éérste waar Jezus tegen zegt: “Ga met me mee.”
Maar dan Natanaël.
Hij is niet op zoek naar het verblijf van het Lam van God,
hij zit daar eigenlijk wel goed, zo onder zijn vijgenboom.
Eigenlijk in alles het tegenovergestelde van Samuel.
Hij wordt niet door God geroepen, niet door Jezus,
maar door zijn dorpsgenoot Filippus.
Hij staat niet op, bereidwillig met de vraag wat hij kan doen,
maar blijft lekker in de schaduw zitten.
Hij is niet naïef en ontvankelijk;
Een beetje cynisch moppert hij:
“Kan er uit Nazaret iets goeds komen?”
Dit is zo een hele waslijst aan korte roepingsverhalen.
Als ik dat zo zeg, roeping, dan klinkt dat wat hoogdravend.
Denken we aan een bijzonder verhaal als dat van Samuel.
Het roepen van je naam. Kinderlijk luisteren.
Maar tegelijk zo zeldzaam; dat gebeurt mij nooit…
En mijn beeld van de roeping van Jezus’ leerlingen
was niet veel anders. Ook zo bijzonder. En ook zo kinderlijk
gehoorzaam.
Jezus, die daar het meer van Galilea afstruint, als een jutter,
vissers achter de netten vandaan pluk, en zegt: “Volg mij”.
Zo gaan de roepingsverhalen in andere evangeliën.
Twee paar broers:
Simon Petrus en Andreas, beide zonen van een Johannes,
en Johannes en Jakobus, beide zonen van een Zebedeus.
Ze laten prompt hun vaders achter,
zoals ook Jezus zijn roeping gehoorzaamde door zijn Vader achter te
laten.
Of later een Levi, die ook zijn werk en oude leven achter zich laten
moet.
Een verhaal over roeping wordt er zo zwaar van.
Bij de kraag gegrepen, uit je context gehaald.
Ze laten alles achter zich, offeren alles op.
En gaan dan als makke schapen achter het Lam aan.
Het zijn mooie verhalen van roeping, net als Samuel.
Mooi, en bijzonder, kinderlijk gehoorzaam.
Maar daardoor ook een beetje ver weg van mijn normale leven.
Samuel wordt ook niet voor de lol geroepen,
we hebben het niet gelezen, maar hij moet zijn
geestelijk en pleeg–vader, een oordeel van God aanzeggen.
En de makke schapen die achter het Lam aangaan,
ook zij sorteren zich voor voor de slachtbank,
een kruis op je nemen, zal Jezus dat noemen.
En kan ik dat wel? Wil ik dat wel?
Of blijf ik liever zitten waar ik zit?
Dat zijn vragen die bij me opkomen als het gaat
om iets hoogdravends als roeping.
Daarom wil ik vanmiddag stilstaan
bij het verhaal zoals Johannes op opschrijft.
Niet omdat hij wegloopt voor deze vragen.
Maar omdat we kunnen ontdekken hoe Jezus met ze omgaat,
voordat hij vraagt wat hij vraagt.
En dan wil ik vooral stilstaan bij het verhaal van Natanaël.
Daar zit iets gewoons in.
Hij is een eerlijke en gewone man. Zoals u en ik gewone mensen zijn.
Dat soort mensen, wil Jezus als volgeling hebben.
En dan hoop ik ook te laten zien waarom Natanaël uitkomt waar hij
uitkomt,
zodat ook wij daar uitkomen.
Wat Johannes hier beschrijft gaat vooraf aan de roepingsverhalen
zoals de andere evangelisten ons voorhouden.
En dat is belangrijk om te vertellen.
Dit gaat over de eerste kennismaking.
Niet meteen heel hooggespannen, maar wat gewoner.
Daardoor wordt het meer een een verhaal voor jou voor mij.
Nog steeds zal Jezus zeggen: Volg mij.
Maar dat komt dan niet uit de lucht vallen.
God heeft een claim op ons leven, absoluut.
“Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij.” Jes
43:1
Maar Hij rukt je niet los van je context, maakt je niet wereldvreemd.
De claim die God op jouw en mijn leven heeft, die maakt hij waar,
maar Hij gunt je eerst ruimte, om hem te leren kennen,
om voor hem warm te lopen, en achter hem aan te komen.
God kent je; Hij ziet je in jouw leven, onder jouw vijgenboom.
Hij geeft om je levensverhaal, om wat je hebt meegemaakt.
En juist in die context, juist daar, in uw en mijn leven van alledag,
juist daar wil hij dat het goede nieuws werkelijkheid wordt.
Van onderaf maakt hij het helemaal waar.
Er zijn een paar dingen in het verhaal, waarom ik dat zo zeg.
Het eerste wat opvalt is namelijk dat Jezus zijn volgelingen,
nu nog niet roept. Hij wil nog niet iets van ze.
Ja, Filippus is nu de enige waartegen Jezus zegt: Volg mij.
Maar voor de rest gaat het meer vanzelf.
Jezus vraagt zelfs wat zijn eerste volgelingen eigenlijk zoeken.
En er zit iets relaxed, maar daardoor juist iets prikkelends
iets wervends in de manier waarop hij zegt:
“Kom maar mee, dan zul je het zien.”
Zouden de ogen van Heer, die alles ziet, hebben getwinkeld?
Zou hij plezier hebben gehad? Een beetje plagerig, uitdagend:
Kom maar kijken! Ik weet wat er komt, en ik neem je graag mee.
“Dan zul je het zien”, klinkt het laconiek.
Deze open houding is wervend, hartelijk en uitnodigend.
Jezus’ gevolg groeit door mond op mond reclame.
Zij hebben iets gevonden. Ze zijn aangestoken.
En ze nemen iemand mee.
Het enthousiasme van mensen: De Doper die het Lam aanwijst.
Andreas is enthousiast, en sleurt zijn broer mee.
“We hebben de Messias gevonden!”
En Filippus, holt naar de vijgenboom van Natanaël:
“We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven
heeft!”
Wat hebben wij nodig, om iemand zo mee te nemen naar Jezus?
Moet ik enthousiast van Jezus zijn?
Of enthousiast van de voorganger, voordat ik iemand durf mee te nemen?
Zoals Natanaël klein van zijn buurdorp dacht:
“kan uit Nazaret iets goeds komen?”
met weinig verwachting, zitten wij zo ook niet in de kerk?
Toch blijft het niet bij het cynisme van Natanaël.
Hij draait om als blad aan zijn vijgenboom;
En dat komt doordat Jezus hem ziet. Hij zag hem allang zitten.
En dan bedoel ik niet eens figuurlijk, maar vooral letterlijk.
Wat Natanaël daar deed, onder zijn vijg, dat weten we niet.
Er zijn allemaal speculaties.
Van iets wat alleen Natanaël kon weten, soort betrapt op een zonde,
of juist iets nobels als bijbelstudie,
wat Joden vaker in de schaduw van een boom deden,
want dat vonden ze daar een geschikte plek voor.
We weten het niet.
Maar het punt is juist: dat Jezus het wél weet.
Hij kent Natanaël, Hij ziet en doorziet hem:
Je bent een goeie gast; een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.
Jezus is niet alleen nodigend: kom maar kijken, dan zul je wat
meemaken!–
maar ook: ik ken je Natanaël, en ik ken jou Simon.
Hij noemt wat er goed is aan hen.
En dat is super stimulerend!
Dat is wat we vandaag waarderende gemeente–opbouw zouden noemen.
Het goede benoemen. En daardoor krijgt het haast profetische waarde.
Door het goede te benoemen, motiveer je mensen zo door te gaan.
Dat is hoe je teleurgestelde, of cynische mensen meekrijgt.
En dit is wat ze dan zeggen:
“U bent de Zoon van God, u bent de Koning van Israël”
Als ik een echte Israëliet ben, dan bent u mijn meester, Rabbi.
Jezus heeft hier Natanaël bij zijn naam geroepen.
Ik zie je, ik ken je. Je bent van mij. En dat geldt ook voor ons.
Jezus zag je, in het ziekenhuis. Je bent niet alleen.
Ik zag je toen je boodschappen deed,
en je lijkt dan meer op me, in zorgzaamheid, dan je doorhebt.
Ik zag het ook, die avond achter de laptop.
Maar ik heb je bij je naam geroepen, je hoort bij mij.
Kom nu maar mee, dan zul je het zien.
Zo draait Natanaël om als een blad aan de boom.
Door dat Jezus hem zag zitten, ziet hij het met hem zitten.
Iets van de macht van God ziet Natanaël daar. En hij is om.
Jezus zegt dan. Dat is nog maar het begin.
Ben je hiervan al onder de indruk? Dat ik alles zie, dat ik erbij ben?
Je zult nog grotere dingen zien!
Dit is geen sneer, zo van: Je hebt me tekort gedaan.
Je bent ook wel heel makkelijk ergens van onder de indruk.
Nee, zo is Jezus niet.
Het is wel een een aanvulling. Met een twinkeling:
Kom maar mee, je zult nog meer meemaken…
“Waarachtig, ik verzeker jullie, jullie zullen de hemel geopend zien,
en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de
Mensenzoon.”
Engelen stijgen en dalen, niet in de droom van Jacob, maar in het echt.
Jezus is de ladder, hij is de verbinding tussen hemel en aarde.
Dat Jezus mij ziet zitten, is ook mijn verbinding met de hemel.
Hij kwam hier bij ons, heel gewoon,
bij Natanaël in z’n tuin, onder zijn boom.
Daarin zie je dus ook de normale kant van roeping.
God begint aan onze kant.
God kent je; Hij ziet je in jouw leven, onder jouw vijgenboom.
En juist in de beslommeringen van het leven van alledag,
juist daar wil hij dat het goede nieuws werkelijkheid wordt.
Van onderaf maakt hij het helemaal waar.
De hemel is open, Jezus is gekomen, de Geest is als een duif
neergedaald,
maar de engelen van God beginnen hier: stijgen op, en dalen dan weer.
In die volgorde. Ze dalen niet eerst af, en stijgen daarna op,
Nee, de boodschappers brengen vanaf hier,
jouw leven, jouw verhaal, van beneden naar boven.
Dat betekent niet dat je altijd overal beneden kan beginnen.
God vind niet alles hier beneden OK.
Er zijn tijden dat de Godslamp bijna is uitgedoofd.
De engelen hebben niet mij als vertrekpunt,
of zonen van Johannes of van Zebedeus,
maar Jezus, de mensenzoon.
Hij is het filter, waardoor de boodschappers van hier naar boven gaan.
Voordat God me roept, ziet hij me al door Jezus heen.
Hij is de echte Israeliet, de man in wie geen bedrog is,
de rots waarop je kan bouwen.
Allen hij is de meest normale, de mens, boven wie de hemel open is.
Maar het is die Jezus, die mij ziet, om me geeft,
dan brengen de engelen, via hem, me met de hemel in verbinding.
Geloven is weten dat God je al ziet, voordat hij je roept.
En hij kent je naam, en zegt je wie je bent, wat je kan.
En als hij je roept, dan geeft hij ook alles wat je nodig hebt.
Als we dan vol bewondering erkennen wie Hij is,
en hem bij zijn naam noemen: “U bent de Zoon van God, de Koning van
Israël!”
U wil ik volgen, gaan waar u gaat, –
dan antwoordt Hij: “Kom maar mee, dan zul je nog meer meemaken!”
Amen
online delen:
roeping geloof twijfel dagelijks leven Natanaël Johannes (Doper) vijg boom
Meer preken uit Johannes