Hab. 3 | link naar preektekst |
Zo niet, dan toch!
PowerPoint beschikbaar | 2018-07-15 mo Heerde 2018-10-28 leespreek Barendrecht |
Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,
We hebben een moestuintje achter ons huis. Moestuin 1
Ik heb niet echt groene vingers ofzo, maar vind het wel interessant.
Op mijn telefoon heb ik een app
die aangeeft wanneer je water moet geven, wanneer je moet uitdunnen,
of de tomaten moet dieven, hoe je courgettes bevrucht,
en vanaf wanneer je oogsten kan. Zo kom ik toch nog ergens.
Ik leer ervan hoe groentes groeien.
We hebben al lekker wat boontjes geoogst, radijsjes, een paar
Moestuin 2
komkommertjes, misvormde wortels, bietjes, verschillende sla–soorten.
Je leert ervan hoe ze dagelijks zorg nodig hebben,
beetje water, beetje onkruid wieden, beetje compost erbij.
Vorige week was het erg heet een droog,
dan hebben ze echt extra zorg nodig.
Je leert ervan dichter bij het weer te leven.
Ik vind dat nuttig voor mezelf om te leren,
omdat we zo makkelijk ff boodschappen doen,
naar de markt, en niet weten wat voor een werk daar achter zit.
Ik leer ervan hoe mooi God alles gemaakt heeft,
en hoe hij mensen inzet om voor zijn mooie wereld te zorgen.
Je hoeft er niet voor op vakantie om de schoonheid van God te
ontdekken,
dat kan ook gewoon in je achtertuin!
Dat is natuurlijk prachtig. leeg
Mooi als alles groeit en bloeit. Als de oogst leuk is.
Om in alles wat je ziet en ervaart God te herkennen.
Maar wat nu als het niet zo is?
Wat nu als je het goede van God niet ervaart?
Als je niets ervaart, droog staat? Of juist alleen maar het kwaad ziet?
Daar gaat het boekje Habakuk over.
Het is zware kost. Ik denk dat je dat ook wel hebt aangevoeld,
met het zingen en het luisteren naar de tekst.
Vanmorgen gaan we vanuit die bekende laatste verzen,
de inhoud van bijna het hele boekje, achterstevoren bij langs
om je te bemoedigen, je op God te richten, ook als het moeilijk is.
We lezen vanmorgen:
“Al zal de vijgenboom niet bloeien, al zal de wijnstok niets
voortbrengen,
al zal de oogst van de olijfboom tegenvallen, al zal er geen koren op de
akkers staan…”
Ik denk dan stiekem: nou ja, als mijn oogst tegenvalt,
dan ga ik wel naar supermarkt. Maar dat kon toen natuurlijk niet.
Voor Habakuk betekende het honger en tekort,
als de oogsten niet goed waren; geen graan, geen fruit, geen olie.
Geen vlees omdat schapen en koeien er niet meer zijn.
Voor hem betekende het verzwakking, sterfte.
Hoe kwam dat? Was er een droogte? Kaart
Habakuk ziet “hoe de tenten van Kusan zuchten onder het onheil,
hoe de tentdoeken van Midjan klapperen.”
Daar in het zuiden, onder Israël, in de woestijn, hoor ik
de droge wind huilen, en kan ik het me voorstellen: schittering,
zonlicht.
Het zand verstuift. De felle zon. Tja, daar gaat je moestuin…
Habakuk vraagt dat ook:
God, heeft u iets tegen water?Hab 3:8
“HEER, is uw woede tegen rivieren, is tegen de rivieren uw woede
ontbrand,
en uw toorn tegen de zee, [dat u erop uit trekt ]?”
Van een tekort aan water, slaat het opeens om naar teveel,
en het is even verwoestend:
Het water kolkt even later door het droge land:Hab 3:9b,10
“met stromen van water splijt u de aarde.
De bergen zien u en beven van angst, een stortvloed van water kolkt
voorbij.”
Hij zet water–tekort en water–teveel in.
Ook andere bedreigingen noemt Habakuk: Hab. 3:5
“Voor hem uit gaat de pest, de koorts volgt hem op de voet.”
Alsof het niets is; lopen daar echt dood en verderf,
als dienstknechten van God? Wat is hier aan hand?
Habakuk ziet dat God eraan komt. Waarom? Voor wie? En hoe?
Op strijdwagens, met flitsende pijlen.
Over het water komt God eraan, en hij is woest.
De schuimkoppen staan op de zee omdat God aan komt stormen,
omdat hij zijn strijdwagens de sporen geeft.
En dat vind ik nogal heftig: Hab 3:11
“Nu uw pijlen flitsen en lichten,
nu uw lans schittert en bliksemt, trekken zon en maan zich terug.”
De aarde schrikt ervan, de schepping deinst terug. Want God komt eraan.
Op wie is God dan zo boos? Hab 3:12,13a
“Grimmig schrijdt u voort over de aarde, volken vertrapt u in toorn.
Om uw eigen volk te redden trekt u uit, u komt tot redding van uw
gezalfde.”
God komt eraan om zijn volk te redden. blank
Hij is niet zomaar boos omdat dat zijn aard is,
het is geen oude chagrijn, met een eeuwige donderwolk boven zijn hoofd.
Altijd, als het gaat over Gods woede, over zijn toorn,
altijd is dat gericht tegen wat slecht is,
altijd is het gericht op bevrijding van wat hij liefheeft.
Habakuk ziet God eraan komen, en gebruikt woorden die terugwijzen
naar een eerder moment, even indrukwekkend.
Toen Israël uit Egypte ging en door die regio, door de woestijn zwierf.
Op de berg, waar God zijn wetten gaf,
zagen ze de flitsen, hoorden ze de donder,
hadden ze God een pad door het water zien banen.
Heel veel voor Habakuk, als Mozes sterft,
geeft hij het volk een zegen mee. Deut. 33:1–3
“Dit is de zegen die Mozes, de godsman, uitsprak over de stammen van
Israël,
voor hij stierf. Hij zei: zijn licht bescheen hen van de Seïr”
– Seïr is een andere naam voor het gebied van Edom,
waar de stad Teman de hoofdstad van is. –
“…met luister kwam hij van de bergen van Paran.
Talloze engelen vergezelden hem, bliksem flitste uit zijn rechterhand.
Hij kreeg Israëls stammen lief, hij hield al de zijnen in zijn hand.
Ze waren gezeten aan zijn voeten en ontvingen zijn onderwijzing.”
Hier zie je hoe God in liefde komt.
Maar dat ziet er altijd indrukwekkend uit. blank
En God komt nu weer, vanuit die vurige liefde,
die God vertaalt naar woede tegen het kwaad.
“Om uw eigen volk te redden trekt u uit, u komt tot redding van uw
gezalfde.”
Habakuk ziet God eraan komen, maar hij doet het in z’n broek.
Hij ziet hem vol ontzag aan: God, over het schuimbekkende water
van de zee, het gedonder, het weerlichten. Habakuk zegt: Hab
3:16
“Ik hoorde dit alles en ik beefde vanbinnen, ik vernam het en mijn
lippen trilden.
Mijn botten werden aangevreten, ik stond te trillen op mijn benen,
wachtend op de dag van het onheil,
de dag dat u optrekt tegen het volk dat ons aanviel.”
Habakuk voelt angst voor voor wat de vijand te wachten staat.
Het lijkt wel sympathy for the devil…
Nee, hij weet wat eraan komt. Die heeft geen schijn van kans.
En dán zegt Habakuk: Al zal de vijgenboom niet bloeien…
Al vergaat de wereld, al lijd ik honger. Al zie ik dood en verderf
rondlopen,
of merk ik niet in de natuur dat God voor me zorgt,
“toch zal ik juichen voor de HEER, jubelen voor de God die mij
redt.”
Ook al kom ik om, toch geloof ik in God die me redt.
Hij staat te trillen op zijn pootjes. En is vol ontzag voor God.
Maar hij wil geloven, ook als het angstig is, dat God hem redt.
Dit is de eerste laag die in het boek Habakuk zit. blank
Maar we moeten nog een laag dieper.
En ik vind dat het er moeilijker van wordt,
en ook persoonlijker, maar uiteindelijk ook mooier.
Want het is natuurlijk fijn dat God de vijand wil verslaan.
Want dan kan ik Gods woede mooi op iets richten.
Op het kwaad, dat is dus niet op mij. Ga daar maar boos op zijn.
Maar waar komt die vijand vandaan?
Daarvoor moeten we naar het begin van dit kleine boekje.
Dit is hoe het boek Habakuk begint; met een klacht naar God: Hab
1:2–4
“Hoe lang nog, HEER, moet ik om hulp roepen en luistert u niet,
moet ik ‘Geweld!’ schreeuwen en brengt u geen redding?”
– Dit klinkt als een vraag aan God om in te grijpen tegen iets wat
slecht is.
“Waarom toont u mij dit onheil en ziet u zelf de ellende aan?
Ik zie slechts verwoesting en geweld,
opkomende twist en groeiende tweedracht.
De wet wordt ondermijnd, het recht krijgt niet langer zijn loop,
de wettelozen verdringen de rechtvaardigen, het recht wordt
verdraaid.”
En dan geeft God antwoord: Hab 1:5–9
“Kijk naar de volken, let goed op, jullie zullen verbaasd zijn en
verbijsterd!
Er gebeurt iets, nog tijdens jullie leven, iets zo uitzonderlijks
dat je het niet zult geloven als het je wordt verteld.
Ik laat de Chaldeeën komen, dat grimmige, onstuimige volk,
dat de hele aarde doorkruist om andermans woonplaatsen te bezetten.
Geducht en gevreesd is het, het stelt zijn eigen wet,
vertrouwt op eigen macht. Sneller dan panters zijn hun paarden,
feller dan wolven in de avond. Hun ruiters komen aangestormd,
van verre vliegen ze aan, als arenden duiken ze op hun prooi.
Dat hele volk komt aangestormd, met geweld rukt het op;
onstuitbaar als de oostenwind maakt het gevangenen, als zandkorrels zo
veel.”
De Chaldeeën, dat is een ander woord voor Babyloniërs.
en God zegt: Ik ga hen sturen.
Dat is wat Habakuk ziet komen. En hij vraagt: is dit nu de oplossing?
Waarom gebruikt God die door en door slechte mensen?
Habakuk vraagt: Hab 1:12v
“Bent u, HEER, niet altijd mijn God, mijn Heilige geweest
Wij zullen toch niet sterven?
Om het vonnis te voltrekken, HEER, hebt u de Chaldeeër opgeroepen,
u hebt hem ertoe bestemd, o Rots, om ons te straffen.”
– Habakuk erkent dat het Gods straf is.
Jeruzalem zal in ballingschap moeten, vanwege hun zonden.
Maar Habakuk zit met een probleem: God, moet dat nu zo?
Het is een vreselijk wreed volk. Hoe kan God nu juist hén inzetten?
U bent toch heilig? Hoe kunt u dan zo’n onheilig volk gebruiken?
Habakuk zegt:
“Uw ogen zijn te zuiver om het kwaad te kunnen aanzien,
de ellende te kunnen verdragen.
Waarom dan verdraagt u deze trouwelozen,
zwijgt u, nu de wetteloze verslindt wie rechtvaardiger is dan
hij?
Als vissen in de zee maakt u de mensen, als kruipende dieren zonder
leider.
De Chaldeeër slaat ze allemaal aan de haak, sleept ze mee in zijn net,
verzamelt ze in zijn fuik. Daarom is hij blij en vrolijk,
brengt hij offers aan zijn net, brandt hij wierook voor zijn fuik,
alles voor een vette buit, een overvloedig maal.
Mag hij maar doorgaan zijn netten te legen,
meedogenloos volken blijven vermoorden?”
Straf zonder aanziens des persoon. De Chaldeeën zijn sadistisch,
het is een spelletje voor hen. Op de landkaart gaan ze volkje prikken.
Als een jagende visser, drijft hij zijn prooi in het nauw.
Vrolijk vist hij uit de zee van volken…
en ondertussen stuift God over de schuimkoppen.
Dat is eigenlijk de pijn van Habakuk:
Is God schuldig aan het kwaad dat hij toelaat?
Dit is een te diepe vraag. En hier kom je niet uit.
Maar Habakuk mag hem wel stellen.
Hij werpt het God voor de voeten.
Hij staat te trillen op zijn pootjes, voor wat er aankomt.
Maar juist dan zegt hij:
ook al is Israël een verdorde boom, ook al dragen we geen vrucht,
ook al zijn alle schapen van de kudde verdwaald,
ook al worden we zelfs leeg–geplunderd door een sadist,
“toch zal ik juichen voor de HEER, jubelen voor de God die mij
redt.”
Hoe doet Habakuk dat?
Ik wil het naar ons toe halen.
Want wij ervaren denk ik niet veel als straf van God.
En volgens mij is dat goed, Jezus heeft alle straf gedragen.
Maar de vraag die Habakuk stelt blijft wel staan.
Hoe kan het kwaad in deze wereld zijn?
Habakuk ziet dat God komt, en de schepping verwelkt door droogte,
gebieden verdwijnen door overstromingen.
Ziekte en verderf marcheren voor hem uit. Hoe zit dat?
Daar kunnen we dezelfde vragen bij stellen
als die Habakuk, bij dat wrede volk stelde:
Hoe kunt u dat nou doen God? Hoe verdraagt u dat?
U bent toch heilig? Dan past dit toch niet; waarom is het er nog?
Als Jezus alle straf gedragen heeft, als het volbracht is, waarom dan
toch?
En het kan je aanvliegen, bij de woorden:
al zou de vijgenboom niet bloeien…
Ja maar, God geeft toch zegen?
Ik mag toch verwachten dat hij voor me zorgt?
Ik ervaar God niet, ik merk er even niets van.
Dan zit je in een tijd dat vijgenboom niet bloeit,
dat de wijnstok niets voortbrengt,
dat er geestelijks niets uit je handen komt,
en je voelt je vruchteloos voor God. Je staat geestelijk droog.
En het voelt alsof je in de woestijn bent.
Je gebeden lijken tegen een koperen hemel te botsen,
je hoort niets terug, dan het huilen van de droge wind.
Het verstuivende zand, de stilte, verstikt je geloof.
Of je ziet geen resultaat,
je weet even niet wat je van God mag verwachten.
Heer, één wonder maar…
Maar als het uitblijft, als je er niets van merkt,
het stelt je vertrouwen in God op de proef.
Soms denk ik dat we zó in God geloven,
dat we er zo van overtuigd zijn dat hij geeft om deze wereld,
dat als we niets zien, dat we de conclusie trekken:
‘God is er niet’, of niet voor ons; dat hij niet om ons geeft.
Habakuk trekt juist niet die conclusie.
Hij zegt eigenlijk: zo niet, dan toch.
En dat lijkt heel kinderachtig.
Als je je zin niet krijgt, als je een woordenstrijd niet winnen kunt,
en geen goede reden meer bedenken kan: Zo niet, dan toch, lekker puh.
Maar dit is kinderlijk geloof op zijn krachtigst.
Ja ik geloof dat God zich laat merken.
Maar ook als ik het niet zie, dan toch wil ik geloven.
Ook al merk ik niet dat God zegent,
door eten en drinken te geven, gezondheid of leven
toch wil ik op hem vertrouwen.
Ja, ik zal jubelen, ik zal lichtvoetig geloven.
Habakuk ziet het kwaad in de ogen.
Droogte en overstroming, dood en verderf, wrede onderdrukkers.
Hij ziet onder ogen dat God terecht straffen kan.
Hij erkent dat er niets is dat buiten God om kan bestaan.
Maar hoe dat dan zit met het kwaad..?
En dit is zware kost. Ik merk dit bij mezelf, dit is niet makkelijk.
Maar Habakuk helpt ons. Niet door op ons in te praten,
heel leerstellig te zeggen hoe het zit. Want dat weten we niet.
Zeg dat maar eerlijk, en stel je diepe vragen ook gewoon,
zoals ook Habakuk dat deed.
Maar dan wijst ook de weg op welke manier:
Hij doet het ons voor door het in een psalm te doen.
Habakuk 3 is een lied.
Ook al ervaar je er niets van,
je wordt uitgenodigd om mee te zingen:
hij maakt mijn voeten als die van huppelende hertjes.
Stel je dat maar voor je, dat je dat zingt met lood in je schoenen.
Schoorvoetend: “Hij maakt mijn voeten licht.” En zing toch maar.
Blijf het maar herhalen tot dat je het weer gelooft.
Want God komt echt om te redden.
Hij komt echt om af te rekenen met ziekte, en dood en verderf,
Als hij komt verdwijnen de kwaadwillige mensen, egotrippers,
sadistisch jagers, corrupte wereldleiders.
Verdwijnt ook mijn doodse geloof, mijn dorre leven,
mijn gebrek aan vruchten, de kudde die als maar kleiner wordt.
Als hij komt, komt hij om te redden.
Nu je er niets van merkt voelt het tevergeefs,
zoals die tuinman die tevergeefs zocht naar vruchten aan zijn
vijgenboom.
Maar dan komt Jezus om te redden: Luk 13:8
“Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust,
tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven,
misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen.”
Waarom zou het dit jaar wel werken
als het de afgelopen 3 jaar geen zin had?
Maar dat is nou het kinderlijke geloof: zo niet, dan toch.
Zo hou je het geloof, dat het kwaad God niet uit handen valt.
Dat Jezus komt, om te redden. Geduldig ploegt hij nog een keer, geeft
mest,
en water, niet teveel, niet te weinig; zal hij vrucht geven.
Totdat hij komt om te oordelen, en dan zal ik juichen voor de HEER,
jubelen voor de God die mij redt.
Tot die tijd zorgt hij voor me. Zelfs als je het niet ervaart.
Zo niet, dan toch. Amen
online delen:
vertrouwen overgave geloof als een kind oordeel theodicee lijden landbouw vijg
Meer preken uit Habakuk